Rating: 5 sterren
1 stem

Hoofdstuk 18                                     De familie Tuimelaar ©

Door Ans van Grinsven

Op een dag gebeurde er iets heel raars in het Park. Het hele park stond er van op de kop. Er waren musjes geboren. Nu is dat niets bijzonders want er worden wel vaker musjes geboren. Bij de familie Tuimelaar waren vier mussenkindertjes geboren. Er was groot feest in het Park. Alle dieren kwamen de mussenkindertjes bewonderen die er nog kaal uitzagen. Maar dat zijn ze allemaal als ze pas geboren zijn. Al gauw kregen ze donshaartjes en werden ze hoe langer hoe knapper. Nou niks bijzonders zou je denken. Maar mamaatje Tuimelaar vond een van haar kindertjes een beetje sloom. Ze zat maar in elkaar gedoken. Maar dacht mamaatje: “dat komt wel in orde. Er was wel vaker een baby’tje wat aan de late kant.” Ze besteedde wat meer aandacht aan haar lieveling dan aan de andere drie. Ze leerde hem te tjilpen maar dat ging niet erg vlot. De anderen konden al een behoorlijk deuntje, maar hij kraste maar wat raak. Papaatje maakte zich zorgen, maar wilde zijn vrouw niet ongerust maken. Dus bleef hij maar zeggen dat het wel goed kwam met hun kleine spruit. Hij had dit wel eerder meegemaakt in de familie van zijn kant dat een babymus niet goed meekwam. Hij wist dat ze dan uit het nest werden gestoten. Maar dat was iets wat hij niet wilde. Hij was een moderne vadermus die niet van die vreselijke dingen hield. Iedere dag waren de lekkerste wormen en insecten voor hem. Ze hoopten dat hij zou aansterken. Maar veel hielp het niet. De andere drie werden al wat groter. Papaatje vond dat het tijd werd om ze te leren vliegen. Dat werd een spannende tijd. De drie werden ongeduldig waarom ze niet met papaatje uit vliegen mochten. Nog even de vleugeltjes sterken zei papaatje dan. Toen kwam  de tijd dat het op een ochtend gebeuren ging. Daar stonden ze op het randje van hun veilige warme nest. Papaatje deed voor hoe het ging.
Hup, over de rand en vleugels uitslaan. Het zou vanzelf gaan. Een beetje eng en hun hartjes klopten van de opwinding. Zouden ze het kunnen? En inderdaad het ging beter dan ze verwacht hadden. Daar gingen ze, een voor een, Joechee wat een pret, daar zweefden ze door de lucht. Apetrots waren ze op hun vliegkunst. En het vierde mussenkind dan? Hij zat nog in het nest en kraste wat. Er was geen beweging in te krijgen. Hij was er duidelijk niet aan toe om zijn vleugeltjes uit te slaan. Mamaatje vond het ook goed dat haar kleine mussenmannetje nog dicht bij haar bleef. Toen zijn broertjes wilden dat hij het ook zou proberen, kraste hij angstig. Hij staarde over de rand en werd er duizelig van. Zijn broertjes begrepen er niets van. Maar het duurde hoe langer hoe langer maar er kwam geen verbetering in zijn toestand. Nu ging mamaatje zich toch echt  zorgen maken. Ze tobde verschrikkelijk.  Hoe moest dat nu? Inmiddels waren zijn broertjes al het nest uit en woonden op zichzelf. Alle dieren in het park spraken er ook over. Zelfs de Freule wist dit keer ook geen oplossing. Ook in de Seringenlaan werd er over gesproken. Ook tante Miep wist geen oplossing.
“Moet dokter Prikker niet eens een kijkje gaan nemen?” vroeg Klaartje.
“Dan moet dokter Prikker in de boom klimmen en ik denk niet dat hij dat kan. Bovendien behandeld hij geen Parkbewoners"
Ze dachten allemaal na of ze een oplossing wisten. Maar toen kreeg tante Miep plotseling een idee.” als we hem nu eens hier konden krijgen, dan kon de dokter hem hier onderzoeken.” Dat vonden ze allemaal een goed idee. "Maar dan moet iemand wel in de boom klimmen  en hem uit hun nestje halen en ik weet niet of zijn moeder dat goed vind.” dacht Brombie. “Nou zijn mama kan toch met hem meekomen," zei Pluisje.
“we kunnen naar het park gaan en een kijkje nemen,” zei Lotje. Ze trokken meteen hun jassen aan en gingen naar de familie Tuimelaar. Daar kwam papaatje net aanvliegen. Brombie legde uit waarvoor ze gekomen waren. Papaatje luisterde aandachtig. Hij vond het een prachtig idee.” Ik zal er meteen met mijn vrouw over spreken,” hij vloog meteen de boom in. Het duurde lang voor hij terugkwam. Boven keek de bezorgde moeder over de rand van een dikke tak. Even later kwam ze er ook aan. Papaatje wilde heel graag dat er iemand naar hun kleine Tuimelaartje kwam kijken. Mamaatje knikte heftig. “Maar hoe krijgen we hem naar beneden?” Ik heb al een keertje geprobeerd om hem op mijn rug mee te nemen voor een vliegtochtje, maar hij gilde van angst.”
“Misschien kunnen we hem in een emmertje zetten en met een touw naar beneden laten zakken.” Pluisje kwam met dat geweldige idee. Die Pluis toch. Soms had ze geweldige ideetjes.

Brombie en Floppie gingen op een holletje naar huis om een emmertje op te halen. Kort daarna kwamen ze er mee terug die ze tussen zich in droegen. Op de bodem lag een bolletje touw. Het touw werd aan het hengsel vastgeknoopt en papaatje vloog met het andere einde naar hun huisje en bond het vast aan een tak en zo werd de emmer naar boven getakeld en over de rand getild. Tot zover ging alles goed. Mamaatje probeerde haar mussenkind uit te leggen dat hij in de emmer getild moest worden en dat hij naar beneden moest "en mamaatje gaat met je mee lieverd.” Maar o wee. Zodra hij bij de rand van het huisje kwam, begon hij vreselijk te krijsen. Met zijn vleugeltjes klemde hij zich aan mamaatje vast. Papaatje probeerde hem gerust te stellen, maar hij was niet stil te krijgen. De zaak moest doorgepakt worden er zat niets anders op. Mamaatjes hart brak, maar het moest. Papaatje nam hem onder zijn vleugeltjes en mamaatje pakte zijn pootjes vast. Hij krijste en gilde en probeerde los te komen. Gelukkig waren zijn ouders sterker dan hun zorgenkindje. Hup, daar ging hij  de emmer in. Overal kwamen Parkbewoners aan om het spektakel te zien. Het touw werd losgemaakt en daar ging hij zwevend door de lucht  naar beneden. Gillend en krijsend in de emmer. Boem! Daar stond de emmer op de grond. Het mussenkind werd uit de emmer getild en stond op zijn pootjes. Verbaast keek de kleine in het rond en begon meteen in zijn krassende taaltje te brabbelen. Alleen mamaatje verstond de taal van haar schattebout. Verbaast keek ze naar hem. Hij scheen het leuk te vinden op de grond. Met heldere oogjes begon hij rond te dribbelen. Mamaatje wist niet wat ze zag en ook papaatje snapte er niets van wat hij zag. Was dit hun kleine zorgenkind? Hij was opeens een heel ander ventje. Hij probeerde zijn vleugeltjes uit te slaan. Wat hij daarboven nooit wilde, probeerde hij meteen op de grond. Het vliegen lukte niet maar hij scheen het leuk te vinden om het te proberen. Maar ze konden er niet te lang bij stil staan want hij moest in de emmer naar de Seringenlaan gedragen worden. Mamaatje zei dat hij nog heel even in de emmer terug moest. Hij liet zich gewillig in de emmer tillen. Mamaatje ging naast hem zitten. Zijn vader zou meevliegen. Weldra waren ze bij de flat van tante Miep. En toen gingen ze naar boven, papaatje ging op de rand van de emmer zitten. Toen onze kleine musje merkte dat hij naar boven ging, begon hij meteen te jammeren. En hoe hoger hij kwam begon hij vreselijk te krijsen. Tante Miep kwam op het geluid af en stond in de deuropening. Eindelijk stond de emmer weer veilig op de grond en  onze kleine mus liep uit zichzelf de emmer uit en  was meteen weer vrolijk. Met zijn allen gingen ze naar binnen. Dokter Prikker was er al en hij had de hele geschiedenis al gehoord. zodra hij het kleine patiëntje zag, tilde hij hem op en zette hem midden op de tafel. Hij onderzocht hem maar kon niets vinden. “Hmmm,” zei hij. “Hij ziet er eigenlijk heel gezond uit.  Zijn hartje en longetjes zijn prima in orde. ”Hij wreef nadenkend over zijn kin. “Ik kan eigenlijk niets vinden. Alleen is zijn keeltje wat ontstoken en daarom is hij erg schor. Maar verder is hij kerngezond. Maar ik heb wel een vermoeden waarom hij zo angstig is: Hij heeft hoogtevrees. Dat is wat hem mankeert!”
“Hoogtevrees?” riepen  zijn beide ouders verschrikt. “Hoogtevrees? Hoe kan een mus hoogtevrees hebben?”
“Tja,” zei de dokter, “ik kan het niet verklaren maar ik weet wel dat het zo is. Daarom is hij hoog in de boom zo angstig en uit zijn doen. Op de grond is er niets aan de hand.”
“Zijn er pilletjes of een drankje voor?” vroegen zijn ouders. “Ik ben bang van niet,” zei dokter Prikker. Het enige wat helpt is dat jullie moeten verhuizen naar een huisje op de grond. Papaatje en mamaatje keken elkaar aan. Hun gezellige nestje verlaten waar ze zo van hielden. Maar er zat niets anders op. “jullie kleintje zal gauw genezen als hij maar op de grond woont.”
“maar hoe zit het met het vliegen dokter? Zal hij ooit kunnen vliegen? “Ik weet het niet want hoogtevrees is erg hardnekkig. Mmmm,” hij streek weer over zijn kin. “Misschien lukt het jullie hem laag te leren vliegen. Als hij over zijn angst heen is kunnen jullie hem leren zijn vleugeltjes uit te slaan. Als zijn vleugeltjes wat zijn aangesterkt en jullie hem op een verhoginkje zetten, zal het misschien lukken.
De dokter ging weg, maar ze waren blij dat ze nu wisten wat hun kleintje mankeerde. Zo ging de reis weer terug naar huis.
Met hulp van de Parkbewoners werd er een nieuw huisje op de grond gevonden. Dicht bij het huisje van Eegje. Eegje vond het gezellig dat zij nieuwe buurtjes kreeg
In ieder geval is het goed afgelopen met ons kleine Tuimelaartje. Hij voelde zich heel gelukkig op de grond en al spoedig leerde hij goed praten. Het hele Park hielp hem met zijn spraaklesjes. En of hij leerde vliegen? Ook dat maar heel hoog kwam hij nooit. Hij voelde zich het gelukkigst op de grond. Zijn ouders zijn tenslotte gelukkig geworden in hun nieuwe huisje. Als hun kleine jongetje maar gelukkig was, waren zij het ook. En zo is alles goed gekomen.